Uitgesproken Nederlands

Voor wie ooit een andere taal heeft geleerd, zullen de volgende situaties wellicht bekend voorkomen: je kent al aardig wat woorden en kunt geschreven teksten redelijk goed begrijpen, maar zodra je een brood bestelt bij de bakker, word je aangekeken alsof je van Mars komt. Of je vraagt aan de buurman hoe het met hem gaat, maar hebt geen idee of het antwoord nou positief, negatief of überhaupt in dezelfde taal is. Werken aan je uitspraak kan je in beide gevallen helpen.

Hieronder deel ik een aantal uitspraaktips voor het Nederlands op klank-, woord- en zinsniveau.

Klankniveau
Bij uitspraak op klankniveau geldt doorgaans: wat je niet hoort, kun je ook niet uitspreken. Welke klanken dat zijn, hangt af van je moedertaal. Zo horen moedertaalsprekers van het Spaans nauwelijks verschil tussen de ‘v’ en de ‘b’, en hebben mensen met een Slavische moedertaal moeite met het onderscheid tussen korte en lange klinkers, zoals ‘a’ en ‘aa’. Typisch Nederlandse klanken zoals de ‘ui’, ‘eu’ en ‘g’/’sch’ zijn overigens lastig voor de meeste tweedetaalleerders.

De meest voor de hand liggende manier om uitspraak te oefenen, is luisteren en nazeggen. Daarnaast vertel ik mijn cursisten vaak wat ze moeten ‘doen’ om een klank te maken, zoals ‘bijt op je onderlip en maak een zoemend geluid’ (w) of ‘doe het geluid van de oceaan na’ (g). Wanneer klanken erg dicht bij elkaar liggen (‘g’ en ‘h’), helpt het om te oefenen met woorden die maar een klank van elkaar verschillen (‘gaan’ en ‘haan’).

Woordniveau
Bij uitspraak op woordniveau, denk je misschien in eerste instantie aan de klemtoon. Deze is inderdaad belangrijk, want onjuist beklemtoonde woorden zijn niet altijd te herkennen. Zo weten we bijvoorbeeld heel goed wat een ‘BOM-mel-ding’ is, maar fronsen we lichtjes als we ‘bom-MEL-ding’ horen. Daarnaast verandert soms de betekenis wanneer een andere lettergreep beklemtoond wordt: ‘voor-KO-men’ is iets anders dan ‘VOOR-ko-men’.

Verder geef ik mijn cursisten graag mee dat de schrijfwijze van een woord geen garantie geeft over de uitspraak. Hoe een bepaalde letter(combinatie) klinkt, is onder andere afhankelijk van de positie in het woord en de omringende letters. De ‘eu’ klinkt anders in ‘deur’ dan in ‘deuk’, en de ‘sch’ in ‘Schiphol’ verschilt van die in ‘romantisch’. Ook de klank van ‘tie’, ‘lijk’ en ‘ig’ verandert wanneer deze letters aan het einde van een woord staan.

Zinsniveau
Naast woordklemtoon, bestaat er ook zinsklemtoon. Woorden die inhoudelijk belangrijk zijn in een zin worden dan extra benadrukt. Welke woorden dat zijn, hangt af van de boodschap die je wilt overbrengen. Kijk maar naar de twee reacties op de zin “Ik ben met Peter naar de film geweest”:

1. “Ben je met PETER naar de film geweest?”
2. “Ben je met Peter naar de FILM geweest?”

Hoewel de woorden in beide zinnen exact hetzelfde zijn, betekenen ze toch iets anders. In het eerste geval verbaast de spreker zich over het gezelschap en in het tweede geval over de gekozen activiteit.
In de praktijk komt de zinsklemtoon vaak te liggen op werkwoorden, zelfstandig naamwoorden en bijvoeglijk naamwoorden. Lidwoorden, persoonlijk voornaamwoorden en voorzetsels worden daarentegen zelden benadrukt. Soms krijgen woorden zo weinig nadruk, dat ze haast opgaan in het woord dat er direct voor staat. Ga maar na: hoe klinken de woorden ‘er’, ‘een’ en ‘hem’ in de volgende voorbeelden?:

1. Ik ben er over vijf minuten.
2. Ik heb een mooi boek gelezen.
3. Ik wil hem nog iets vragen.

Wanneer je je bewust bent van het bovenstaande, wordt het makkelijker om afzonderlijke woorden in gesproken taal te onderscheiden, wat leidt tot een beter begrip. Het toepassen van deze tips in je eigen taalgebruik, zorgt ervoor dat je natuurlijker klinkt en beter te verstaan bent voor anderen. Op die manier wordt uitspraak een mes dat aan twee kanten snijdt.

Over de auteur
Vika Lukina werkt als NT2-trainer voor Language Partners. Ze is gespecialiseerd in de branches ICT, onderwijs en voeding.

Dit artikel is ook te vinden op de website van Language Partners.

Vorig artikel
Volgend artikel