Betekenis 'leven'

Je hebt gezocht op het woord: leven.

1le·ven (leefde, heeft geleefd) 1kunnen ademen, groeien enz. (tegenstelling: 2dood zijn): leeft uw vader nog?; met die oplossing kan ik leven ik heb er geen onoverkomelijke bezwaren tegen2wonen, verblijven: ik zou hier niet graag willen leven3zich in leven houden, zich voeden met: van rijst leven4zich gedragen zó als een bepaling aangeeft: erop los leven 2le·ven (het; o) 1het in leven zijn, het bestaan: nog in leven zijn niet overleden; om het leven brengen doden; het leven laten sterven, overlijden; iem. naar het leven staan met de dood bedreigen; in het leven roepen oprichten, laten ontstaan; dat is zijn lust en zijn leven dat doet hij heel graag; om het leven komen op onnatuurlijke manier sterven; geen leven hebben een ellendig bestaan hebben2drukte, lawaai, rumoer: een leven als een oordeel verschrikkelijk lawaai3(meervoud: levens) levenstijd: het menselijk leven is kort; de kans van zijn leven de grootste, beste kans; een voltooid leven leven waarvan de persoon in kwestie zelf vindt dat het klaar is, zodat verder leven geen zin meer heeft; voor het leven voor altijd4geheel van gebeurtenissen, voorzieningen enz. op een bep. gebied: het politieke leven; bedrijfsleven

Dit woord opzoeken in onze grootste woordenboeken?

Bestel nu uw toegang of probeer Van Dale Online gratis. U krijgt direct en zonder verdere verplichtingen tijdelijk toegang tot de beste taalhulpmiddelen van Van Dale.